Overdenking door Gerry Velema
De kerk stroomt vol. Vanuit het raam, zie ik een aparte stoet voorbij schuifelen, richting de deur. Onvoorstelbaar veel rolstoelen. Veel mensen lopen arm in arm, niemand dringt voor of lijkt haast te hebben. De één steunt op een rolstoel, de ander zit in de rolstoel. Maar er is nog iets: ik zie een blijde verwachting op veel gezichten. Prachtig, die samengepakte blijde verwachting: Yes, we komen weer samen! Sommigen in hun mooiste kleren, anderen bewegen prettiger in een makkelijke joggingbroek en een ruim vallend t-shirt. Nee, het is niet het uiterlijk, maar hun ogen, hun bewegingen, die vertellen hoe ze zich vanochtend voelen. Hoe blij ze zijn.
Eens in vier weken kom ik in deze wonderlijke kerk samen met de bewoners van Frion. Het samenzijn wordt geleid door een groep vrouwen die al jarenlang dit unieke werk doet en ‘hun volkje’ als geen ander kent.
Hier geen ruzie over ingewikkelde thema’s, hier geen theologische geleerdheid, maar het evangelie in minimale woorden en veel hartelijke liefde. Dat zou je toch elke kerk gunnen. Hier mag je gaan staan net zoveel als je wilt, hier mag ook wel even van je plaats lopen, hier mag je in de handenklappen en met je armen zwaaien, je mag muziekgeluiden maken of een rondje draaien. Hier mag je jezelf zijn, niet een beetje ‘gristelijk’, maar oprecht en echt.
De meeste indruk op mij maakt de dienstdoende zuster als ze aan het einde over al die kostbare zielen Gods zegen legt. Ze loopt al zingend en zegenend door de zaal en maakt duidelijk zegenende handgebaren, alsof ze ons allemaal onder een deken van Gods zegen legt.
Op dat moment wens ik dat we overal de dienst zo vrijmoedig afsluiten. Want Gods zegen is er echt voor Zijn kinderen, ja, voor ons allemaal.
Uit Gods Woord: “Maar wat in de ogen van mensen dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen, wat in de ogen van de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen, wat in de ogen van de wereld onbeduidend is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen... zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen.” 1 Kor 1: 27,28,29.